Psalms 138

1Een psalm van David. Ik zal U loven met mijn gehele hart; in de tegenwoordigheid der goden zal ik U psalmzingen.
 in de tegenwoordigheid Hebr. tegenover, of voor.
,
  der goden Dat is, koningen, prinsen, vorsten, gelijk onder vs.4. Zie Psa 82:1 , Psa 82:6 , en Psa 119:46 . Anderen verstaan hier door de goden de engelen Gods, die zich ook in de verzamelingen der gelovigen laten vinden; 1Co 11:10 .
,
 zal ik U psalmzingen Te weten, zonder schroom of vrees.
2Ik zal mij nederbuigen naar het paleis Uwer heiligheid, en ik zal Uw Naam loven, om Uw goedertierenheid en om Uw waarheid; want Gij hebt vanwege Uw gansen Naam Uw woord groot gemaakt.
 naar het paleis Mijn aangezicht wendende naar de ark, staande in de tent of den tabernakel. Zie 1Ch 16:1 , en Psa 99:5 . Anders: naar uw heiligen tempel.
,
 om Uw goedertierenheid Dat is, vanwege. Anders: over, voor.
,
 vanwege Uw gansen Dat is, alleen en ganselijk om uws naams wil. Anders: boven uw gansen naam; dat is, boven al de eigenschappen, waarmede Gij genaamd wordt.
,
 Uw woord groot Dat is, uwe belofte en toezegging aangaande Christus. Dit is het grootste en voornaamste werk, waardoor Gij uw goedheid hebt doen blijken. Anders verstaan dit van de belofte, die God David gedaan en volbracht heeft aangaande het koninkrijk.
3Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord; Gij hebt mij versterkt met kracht in mijn ziel.
 met kracht Dat is, met kracht, die ik, o Heere, van U ontvangen heb; Eph 3:16 , Eph 3:20 .
4Alle koningen der aarde zullen U, o Heere! loven, wanneer zij gehoord zullen hebben de redenen Uws monds.
 wanneer zij gehoord Dit is als een profetie van de bekering aller volken tot Christus, door de predikatie van het heilige Evangelie, als de Messias zou verschenen zijn. Zie Psa 102:16 , Psa 102:23 , en de aantekening aldaar. Maar indien men deze woorden verstaan van de belofte, die God David gedaan heeft aangaande het koninkrijk, zo versta door de koningen Hiram, den koning van Tirus; 2Sa 5:11 , en Thoi, den koning van Hamath; 2Sa 8:10 , en de andere naburige koningen.
5En zij zullen zingen van de wegen des Heeren, want de heerlijkheid des Heeren is groot.
 van de wegen Dat is, van de wonderbare regering en werken des Heeren. Anders: in de wegen des Heeren; te weten, met vrolijkheid wandelen.
6Want de Heere is hoog, nochtans ziet Hij den nederige aan, en den verhevene kent Hij van verre.
 ziet Hij de Dat is, Hij draagt zorg voor den nederige. Neem een exempel van David zelf, welken God van een herder der schapen heeft verheven tot de koninklijke waardigheid. Anders, het nederige.
,
 den verhevene Dat is, den hovaardige. Anders, het verhevene.
,
 kent Hij van Te weten, alzo, dat Hij hem vernederen en straffen wil.
7Als ik wandel in het midden der benauwdheid, maakt Gij mij levend; Uw hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden, en Uw rechterhand behoudt mij.
 maakt Gij mij Zie Psa 119:25 . Anders: Als ik zal wandelen, enz. zult Gij mij levend maken, en alzo in het volgende.
,
 tegen den toorn Te weten, om dien te temmen en te tomen, gelijk Psa 3:8 . Anders, tegen den neus, of het aangezicht; te weten, om hen in het aangezicht te smijten. Het Hebr. woord Aph betekent zowel den neus als toorn.
,
 Uw rechterhand Of, Gij behoudt mij met uwe rechterhand.
8De Heere zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, Heere! is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken Uwer handen.
 HEERE Of, de Heere voleinde het voor mij.
,
  zal het voor Te weten, hetgeen Hij in mij begonnen heeft tegen mijne vijanden. Of, zijne genade te mijwaarts, gelijk Psa 57:3 .
,
 varen de werken Of, vertragen, verslappen. Hij bidt dat God het goede werk, hetwelk Hij in hem had begonnen, niet wil nalaten, maar voltrekken tot den dag van Jezus Christus; Phi 1:6 .
Copyright information for DutSVVA